De uitpik
De uitpik eindigt niet in het kruis. Het gevaar bij de uitpik is dat de roeihouding inzakt. Sommige wedstrijdploegen hanteren wel een vorm waarbij de uittik pal voor de buik stopt, maar die zakken niet door hun rug.
De uitpik is het ‘uit het water plukken’ van het blad: indien er een tot het einde van de haal een actieve rugzwaai en dus beentrap is kost het geen moeite om het blad uit het water te tillen en te klippen. Bij een goede uittik pakt je meteen de balans, bij een slechte uittik moet je balanceren. De uittik is klaar halverwege het dijbeen.
Indien een roeier stijve polsen heeft is het raadzaam om het blad niet geheel plat te draaien, maar ± 45 graden. Het gevaar van totaal plat klippen van de riem is in dit geval het verzetten van de handen t.o.v. de riem (ompakken). Bij het terugklippen staat de pols dan omhoog en dit kan tot peesschede-ontsteking leiden. Bij het te krampachtig platdraaien schuurt de roeier met zijn onderarm over het dijbeen. Hij denkt diep weg te zetten, maar houdt eigenlijk zijn riem hoger dan noodzakelijk en zal dus met zijn blad over het water gaan.
De laatste push
De uitpik volgt op de laatste ‘push’ van de boot. De roeier moet een vlotte, vloeiende, halfronde beweging maken, om de bladen, nog steeds ongedraaid, omhoog en uit het water te krijgen. Het draaien gebeurt nadat het blad uit het water is. De weg van de handles moet zowel tijdens de drive als de recover horizontaal zijn, verbonden door halfronde uiteinden, als de riemen van richting veranderen. De hele beweging (draaien, plaatsen, uitpik en terugdraaien) moet gerelateerd zijn aan de snelheid van de boot en het tempo.
Inloggen om een reactie te plaatsen.